Nieuwe eisen voor oververhitting: uitdaging of niet?

Vanaf 1 juli 2024 gelden nieuwe eisen en voorwaarden om het risico op oververhitting in nieuwbouwwoningen te beperken. Deze aanscherping komt voort uit praktijkervaringen waarbij een deel van de opgeleverde woningen, ondanks de aanwezigheid van een actief koelsysteem, toch over onvoldoende koelcapaciteit blijken te beschikken. De afgelopen maanden en weken hebben wij regelmatig vragen gekregen over dit thema en velen zien het aantonen van het risico op oververhitting als een grote uitdaging. In deze blog bespreken wij de mogelijkheden om de beperking van het risico op oververhitting aan te tonen. En duiden wij de implicaties hiervan.

Wat verandert er vanaf 1 juli 2024?
Alle nieuwbouwwoningen moeten naast de eisen voor BENG 1, 2 en 3 ook voldoen aan de eis voor TOjuli. Sinds de introductie van de BENG-eisen in 2021 is de hoogte van TOjuli vastgesteld op 1,2. Deze waarde blijft gehandhaafd in de nieuwe opzet.

Indien woningen actief worden gekoeld, dan geldt tot 1 juli 2024 een vrijstelling voor TOjuli. De veronderstelling was dat actief gekoelde woningen een beperkt risico hebben op oververhitting. Echter, bij woningen met een groot glasoppervlakte, zonder additionele zonwerende meetregelen, bleken actief gekoelde woningen alsnog oncomfortabel te kunnen zijn. Om dit tegen te gaan zijn de voorwaarden per 1 juli aangescherpt.

Bepalen van het risico op oververhitting
NTA 8800 en ISSO 82.1 bieden vijf mogelijkheden om het risico op oververhitting bij grondgebonden woningen en individuele appartementen inzichtelijk te maken. In oplopende volgorde zijn dit:

  1. Voldoet de TOjuli-indicator aan de gestelde grenswaarde van 1,2?
  2. Zo nee. Is er een GTO-berekening gemaakt volgens de gestelde eisen in de Omgevingsregeling?
  3. Zo nee. Zijn er relatief weinig ramen aanwezig?
  4. Zo nee. Wordt er voldoende beperking tegen zoninstraling toegepast?
  5. Zo nee. Is het aannemelijk dat er voldoende koelcapaciteit wordt gerealiseerd?

Aan de hand van een referentiewoning tonen we de impact van deze vijf mogelijkheden.

Wkb-woning eengezinswoning
Wkb-woning eengezinswoning – linker hoekwoning als referentie

 Kenmerken van de referentiewoning:

  • Woningsoort: Eengezinswoning → Hoekwoning
  • Gebruiksoppervlakte: 120 m²
  • Verliesoppervlakte: 235 m²
  • Oriëntatie voorgevel: Noordoost (NO)
  • Oriëntatie achtergevel: Zuidwest (ZW)
  • Oriëntatie zijgevel: Zuidoost (ZO)
  • Isolatiewaarden: Conform niveau Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
  • Bouwwijze vloeren: Niet-massief beton
  • Bouwwijze wanden: Dragend metselwerk (kalkzandsteen lijmelementen)
  • Lineaire thermische bruggen: Nauwkeurig (methode 4)
  • Actief koelsysteem: Lucht/water warmtepomp met vloerverwarming op begane grond en hybride convectoren op de verdiepingen.

1. TOjuli
Mogelijkheid 1 om het risico op oververhitting te bepalen is TOjuli. Bij de bepaling van TOjuli wordt onder andere rekening gehouden met de oriëntatie van de woning, de hoeveelheid glas in gevel en dak, de zontoetredingsfactor van het glas, de aanwezigheid van zonwering en overstekken, de bouwmethodiek, het aanwezige ventilatiesysteem, de isolatiegraad en de kierdichting van de woning. TOjuli wordt met name toegepast bij woningen zonder actief koelsysteem.

Kijken we naar de referentiewoning, dan komt de waarde voor TOjuli uit op 3,59. Dit is ruim boven de drempelwaarde van 1,2. Om de woning toch te laten voldoen aan de drempelwaarde dienen de ramen in de achtergevel (ZW) en de zijgevel (ZO) voorzien te zijn van zonwerende beglazing (g-waarde van ≤ 0,4). Daarnaast dienen de slaapkamerramen op de eerste verdieping (ZW) voorzien te zijn van (screen)zonwering. Beide maatregelen zijn weliswaar kostenverhogend in vergelijking met actieve koeling, maar zorgen er tegelijkertijd voor dat de bewoner geen additionele energiekosten meer heeft voor koeling.

Alternatief voor de (screen)zonwering is het toepassen van ventilatieve koeling (met dwars- of stackventilatie). Om ventilatieve koeling optimaal te laten functioneren, dienen deze integraal en in een vroeg stadium te worden meegenomen in het ontwerp. De drempelwaarde voor TOjuli is in deze referentiesituatie goed te halen, mits er in het ontwerp al rekening wordt gehouden met passieve zonwerende en/of koelende maatregelen.

2. GTO-berekening
De tweede methode is het berekenen van de gewogen temperatuuroverschreidingsuren (GTO). Een GTO-berekening is een dynamische berekening die moet voldoen aan de voorwaarden die zijn beschreven in bijlage XVI van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Het aantal GTO-uren wordt bepaald voor alle verblijfsruimten in de woonfunctie over de rekenperiode van 30 april t/m 28 september, gedurende 24 uren per dag. Het aantal GTO-uren mag in die periode maximaal 450 bedragen.

Het opstellen van een GTO-berekening is zowel zinvol bij passief gekoelde woningen, die (net niet) voldoen aan de vereiste drempelwaarde voor TOjuli als bij actief gekoelde woningen. Indien er een actief koelsysteem is geïnstalleerd, dan mag de aan te houden koelcapaciteit maximaal 25 W/m² vloeroppervlakte (gemeten als gebruiksoppervlakte) bedragen.

Het aantal GTO-uren van onze (actief gekoelde) referentiewoning bedraagt:

  • 16977 GTO-uren zonder actief koelsysteem;
  • 67 GTO-uren actief koelsysteem en afgiftecapaciteit 18 W/m²;
  • 0 GTO-uren actief koelsysteem en afgiftecapaciteit 25 W/m²;

We moeten opmerken dat hier sprake is van het gewogen aantal uren. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met het fysieke aantal uren waarin de overschrijding plaatsvindt, maar ook met de overschrijding van het aantal °C. Als we kijken naar de resultaten zonder actief koelsysteem, dan zien we dat het aantal GTO-uren ruimschoot wordt overschreden. Het is dus nodig om de woning actief te koelen. Bij een afgifteniveau van 18 W/m² wordt wel voldaan aan de criteria voor het aantal GTO-uren. Een afgiftecapaciteit van 18 W/m² is goed te halen met zowel vloerverwarming/-koeling als met hybride convectoren.

Kijken we naar de maximum afgiftecapaciteit van 25 W/m², dan bedraagt het aantal GTO-uren 0. Echter, een dergelijke afgiftecapaciteit is lastiger te behalen bij vloerkoeling en vereist grotere hybride convectoren. Verder is het van belang om niet alleen naar het afgifteniveau te kijken. Ook de opwekker (warmtepomp)moet over voldoende vermogen beschikken om de woning actief te kunnen koelen.

3. Weinig ramen
‘Zijn er relatief weinig ramen aanwezig?’ Deze omschrijving uit de ISSO 82.1 vraagt om een nadere toelichting. ISSO 82.1 geeft de volgende duiding: “Of er relatief weinig ramen zijn, hangt af van de factor raamopeningen. Te berekenen door het raamoppervlakte te delen door het gebruiksoppervlakte. Als deze factor kleiner of gelijk is aan 0,20, dan zijn er relatief weinig ramen. Uitgangspunt is dat dit door de software berekend wordt.”

Met andere woorden: de verhouding tussen raamoppervlakte, gedeeld door de vloeroppervlakte mag maximaal 0,2 (= 20%) bedragen. In de referentiewoning ligt deze verhouding op 0,175 (17,5%) en voldoet daarmee ruim aan de gestelde eis. Uit onze analyse blijkt dat veel projectmatige gebouwde grondgebonden woningen (vooral rijwoningen, levensloopbestendige woningen, starterswoningen en twee-onder-één-kapwoningen), aan deze voorwaarde voldoen. Of hierbij op z’n minst in de buurt komen en met beperkte ontwerpwijzigingen binnen de bandbreedte kunnen worden gebracht. Vrijstaande woningen en appartementen hebben doorgaans een groter oppervlakte aan ramen. Waardoor het lastiger wordt om aan de voorwaarden te voldoen. Vooral bij appartementen zien we dat de eis wordt overschreden.

Wij verwachten dat deze methode in de praktijk voldoende is om het risico op oververhitting bij actief gekoelde grondgebonden woningen te bepalen. Dit wil overigens niet zeggen dat de woningen in de praktijk ook voldoende koel blijven. Het gaat immers om de risicobeperking op oververhitting. Daarnaast zijn er andere risico’s verbonden aan deze methode. Deze risico’s treden vooral op bij het toevoegen van kopersopties. Bij de keuze voor een grotere achterpui, voor een dakkapel of voor dakramen wordt de raamoppervlakte groter, terwijl de gebruiksoppervlakte niet of in beperkte mate toeneemt. Wij adviseren dan ook om alert te zijn bij het aanbieden van dergelijke kopersopties in combinatie met deze bepalingmethode.

Eengezinswoning voor jonge gezinnen
Een aanzienlijk deel van de grondgebonden nieuwbouwwoningen voldoen aan de voorwaarden van ‘weinig ramen’.

4. Beperking zoninstraling
Er is sprake van voldoende beperking tegen zontoetreding als minimaal 95% van de oppervlakte van de gevelopeningen zijn voorzien van zonwering, zonwerend glas of voldoende belemmering. Er is sprake van belemmering bij de aanwezigheid van overstek(ken) en/of (zij)belemmering(en). Het betreft hier uitsluitend de gevelopeningen met een oriëntatie op NO, O, ZO, Z, ZW, W en NW. Net als de vorige methode (weinig ramen) wordt de berekening uitgevoerd met behulp van de BENG-software. Uit onze analyse blijkt dat bij deze methode vaak meer maatregelen vereist dan bij de methode van TOjuli (methode 1).

5. Voldoende koelcapaciteit
Naast de bovengenoemde methoden kennen NTA 8800 en ISSO 82.1 nog twee andere methoden waarmee je aannemelijk kan maken dat het risico op oververhitting voldoende wordt beperkt. Dit zijn:

  1. Dynamische koellastberekening;
  2. Berekening volgens bijlage AA van NTA 8800:2024.

Met de (dynamische) koellastberekening wordt inzicht verkregen in de benodigde koelcapaciteit van de opwekker en het afgiftesysteem. De dynamische koellastberekening komt in grote lijnen overeen met de eerder besproken GTO-methode of een koellastberekening. Een koellastberekening wordt uitgevoerd met specialistische software en dient eveneens te voldoen aan de gestelde voorwaarden uit bijlage XVI van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Voor partijen die niet beschikken over dergelijke software geeft bijlage AA van NTA 8800:2024 en vereenvoudigde methode voor het bepalen van de koelbehoefte en de minimaal benodigde koelcapaciteit in woningen. Op het moment van schrijven van deze blog is er (naar ons weten) nog geen software of spreadsheet beschikbaar voor het uitvoeren van deze berekening. Om die reden kunnen we de uitkomst en de effecten daarvan nu niet beschrijven.

Samengevat
Wij zien de strengere regels omtrent het beperken van het risico op oververhitting niet als een probleem. Indien je kiest voor een actief koelsysteem, dan volstaat methode 3 (weinig ramen) in veel gevallen om de risicobeperking op oververhitting mee aan te tonen. Dit geldt vooral voor projectmatig gebouwde grondgebonden nieuwbouwwoningen, waaronder rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen. Voor vrijstaande woningen en appartementen zijn de uitdagingen groter, aangezien deze woningtypes doorgaans een groter glasoppervlakte hebben dan bovengenoemde woningtypes.

Onze ervaring leert dat in die gevallen een GTO-berekening veelal volstaat om aan te tonen dat het risico op oververhitting is beperkt. Voor projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van de Wkb-woningen voeren wij standaard een GTO-berekening uit, ook al voldoen ze aan de voorwaarden van ‘weinig ramen’. De reden hiervan is dat inzicht wordt verkregen in het benodigde opstel- en afgiftevermogen van het koelsysteem. Hiermee verlagen wij het praktijkrisico op oververhitting en voorkomen wij discussies.